Deze web pagina is onderdeel van Het
weer rondom de molen en er worden de relevant meteorologische
principes belangrijk voor molen/molenaar besproken.
Tekst in licht grijs is hoogstwaarschijnlijk
geen examenstof (meer ter lering en vermaak).
Zwaartekracht
Warmere lucht (lager soortelijk
gewicht: relatief lichter en lagere luchtdruk) wil het liefst boven
kouderelucht (met hoger
soortelijk gewicht: relatief zwaarder).
Temperatuur verloop bij stijgende/dalende lucht
In het algemeen (dus niet altijd!):
Stijgende/dalende droge lucht koelt/warmt af/op met 1C per 100m
(IJzeren, 1997, page 15). Stijgende/dalende vochtige lucht
(wolken/mist) koelt/wamt af/op met 0.6C per 100m.
Luchtdruk
Hogedrukgebied: de lucht komt op bovenste niveau bij elkaar; gaat
van grote hoogte naar beneden; en gaat met de wijzers van de klok op
grond niveau naar buiten
Lagedrukgebied: de lucht komt tegen de wijzers van de klok op grond
niveau bij elkaar; gaat van beneden naar grote hoogte; en gaat op
bovenste niveau uit elkaar
Tussen een latitude van 30° en 60° (Ferrel cel) kan een simpel model
afgeleid worden: Lagedrukgebieden rond 60° (relatief
warm vergeleken met Noord pool gebied),
hogedrukgebieden rond 30° (relatief koud
vergeleken met equator)
Wind
Wind (bewegingsrichting van de lucht) volgt de isobaren:
Lucht beweegt zich (door de zwaartekracht) van hogedruk- naar
lagedrukgebied
Voor het noordelijk halfrond geld in het algemeen: Voor een
latitude tussen 30° en 60° (Ferrel cel; en longitude van NL);
zal de wind, normaal gezien, van zuid naar noord
blazen, maar door de rotatie van de aarde (Corioliskracht),
blast de wind van zuidwest naar noordoost.
voor molenaars: Met de wind
voelend Rechts op gezicht: ligt lagedrukgebied Rechts
in meteorologie: Met de wind in de rug, ligt het Lagedrukgebied
Links
Wind boven zee (waar weinig wrijving
tussen oppervlak en lucht is) wijkt die, in richting
lagedrukgebied, ong.
15° af van de isobaar (Watts, 2020, pagina 76)
Wind boven land (waar meer wrijving
tussen oppervlak en lucht is) wijkt die, in richting
lagedrukgebied, ong. 30° af van de isobaar (Watts, 2020, pagina
76)
De windkracht in het kustgebied kan zo'n 1 of 2Bft hoger zijn
dan in binnenland
LagedrukgebiedLinksom,
Hogedrukgebied met Horloge
Als de wind gedurende de dag met de wijzers van de klok
draait: dan Ruiment (Rechtsom, ↻) de wind.
Als de wind gedurende de dag tegen de wijzers van de klok
draait: dan krimpt (↺) de wind.
Als de molen onder de wind staat, dan staat de molen tegen de
wijzer ('eerder') van de klok tov van wind.
Als de molen boven de wind staat, dan staat de molen met de
wijzer ('later') van de klok tov van wind.
Windsnelheid (km/uur) = 10* windkracht [Bft] -
15
Of afgeleid door VR: Windsnelheid [m/sec] = 0.514*(windkrachtreal
[Bft]+0.0365)1.7
Windkrachtreal
[Bft] = max(0,1.945*Windsnelheid [m/sec])^(0.588)-0.0365)
(Windkrachtreal kan ook cijfers achter de komma
hebben).
Windkracht [Bft] =
Integer(max(0,1.945*Windsnelheid
[m/sec])^(0.588)-0.0365)) (Windkracht kan alleen een integer
zijn: 0,1,2, etc)
Spectrum van windsnelheden (windsnelheid
[y-as] gezien in een genoemde periode [x-as]):
[Van der Hoven, 1957]
Men kan zien dat er hoge windsnelheden voor komen die een
periode hebben van rond de 1min (ong. 0.02uur); zoals in een
bui. Verder is er een piek bij 12uur (halve dag): relatie met
de dagelijkse gang die overdag gebeurd? De piek rond ongeveeer
100uur (4 dagen) is veroorzaakt door passage van fronten bij
lagedrukgebieden bij Upon, New York, USA [van der Hoven, 1957,
p 161].
Als vochtige lucht stijgt, daalt (in het algemeen) z'n
temperatuur. Op een bepaald moment (afhankelijk van relatieve
vochtigheid, temperatuur, luchtdruk en hoogte stijging) wordt de
lucht verzadigd met waterdamp en dan condenseert het water. Er
wordt een (zichtbare) wolk gevormd. De
hoogte waarop dit gebeurd, is het condensatie niveau
(wolkenbasis):
hw = (T -Td)*125 [m]
(IJzeren, 1997, page 27)
Stijgt de lucht verder dan wordt deze 0°C en raakt daardoor het
water onderkoelt (kan nog niet bevriezen omdat er geen vrieskernen
zijn). Pas als de lucht is afgekoeld tot -12°C, dan beginnen
ijskristallen zich te vormen. Onder -23°C is er alleen ijs.
Bewolking treedt op als waterdamp condenseerdt (in water
druppels). Dit kan gebeuren door:
Temperatuur daling (zodat waterdamp condenseert)
Door opstuwing (en daardoor in een laag met ander temperatuur
komend):
Convergentie
(stromende lucht naar de kern van lagedrukgebied)
Een voorbeeld van hoe gelaagde wolken
weergegeven kunnen worden, zie hier.
Naar wolkengeslacht (vorm):
Gestapelde vorm (cumuliform; in instabiele laag)
Gelaagde vorm (stratiform; in stabiele laag)
Geveerde vorm (cirriform)
<bron KMI, afkortingen
wolkengeslachten door VR toegevoegd>
Wolken kunnen kleur verschillen hebben, een is van belang:
Een zoom is een brede, donkere band of strook
in/aan de onderzijde van de bewolking. Die duidt doorgaans op een
naderende bui; bij bewolkte hemel zie je niet de bovenkant, en dus
de hoogte ontwikkeling, van de wolk, maar die donkere band duidt op
hoog ontwikkelde bewolking daarboven. Of die wolk al volgroeid is,
d.w.z. op het punt staat buien te veroorzaken, kun je dan alleen aan
de onderkant zien: kun je er nog onderdoor kijken of zie je al
regensluiers c.q. een grauwe lucht zonder zicht.
Neerslag (praecipitatio)
Motregen
Slaat vooral neer uit Stratus (St pra) bewolking.
Niet belangrijk voor molen (behalve zie ijzel)
Regen
Slaat vooral neer uit Nimbostratus (Ns pra) wolken.
Niet echt belangrijk voor molen (behalve zie ijzel)
IJzel
Slaat vooral neer uit Stratus (St pra) bewolking.
Onderkoelde (mot)regen die op (koude) ondergrond valt. Oppassen
omdat zeilen loodzwaar kunnen worden. Als er een warmte front
aankomt, dan is wachten met afzeilen oke. Anders had men de
zeilen al binnen moeten hebben.
Buiige regen
Slaat vooral neer uit Cumulonimbis (Cb pra cap) rondom een
koufront. De hevigheid hangt af van de temperatuur en de
snelheid waarmee koufront op warmtesector in loopt.
Belangrijk voor molen.
Buien:
Slaat vooral neer uit losstaande/lijnvormige Cumulonimbus (Cb
cap pra) wolken en hun voor/nalopers: Cumulus mediocris (Cu
med), Cumulus congestus (Cu con pra), Cumulonimbus
capillatus incus (Cb cap inc pra) en Cirrus spissatus
cumulonimbogenitus (Ci spi cugen pra)
wolken. Een bui in wording (Cu med)
wordt gevoed door stijgstroom (instromende (warmere) lucht), terwijl bui met
neerslag (Cb pra) veroorzaakt daalstroom (uitstromende (koude) lucht): windstoten. Een
soort koufront.
Een enkele bui(cel) duurt gemiddeld zo'n 30min. Door de stijg-
(instromend) of daal- (uitstromend) stroom zal de schijnbare
wind wijzigen: Grafiek naar: https://www.zeilen.nl/op_reis/meteo/hoe-zeil-ik-door-een-bui/
Wind
Stijgstroom (instromende Cu med
wolk)
Daalstroom (uitstromende Cb pra
wolk)
Krimpend
(ten zuiden) langs
Rechtover
Ruimend
(ten noorden) langs
Krimpend
(ten zuiden) langs
Recht
over
Ruimend
(ten noorden) langs
Windsnelheid
↓, ↑, ↓
↓, ↑, ↓
↓, ↑, ↓
↑, ↓, ↑
↑, ↓, ↑
↑, ↓, ↑
Windrichting
ruimend ↻, krimpend ↺
= of slaat om
krimpend ↺, ruimend ↻
krimpend ↺, ruimend ↻
= of slaat om
ruimend ↻, krimpend ↺
Een beginnende bui (instromende Cu med) zal dus een stijgstroom
veroorzaken om daarna met veel energie een daalstroom te
veroorzaken. Een uitstromende bui (Cb pra) heeft meer energie
(hardere wind) dan een instromende bui, wegens de extra energie
van de koude neerslag die mee neerdaalt). De daalstroom kan snel
achter een stijgstroom komen.
Stijgstroom bij Cu med wolk
De windrichting en windsnelheid afhankelijkheid van een
instromende Cu med wolk (schijnbare wind ong. 2Bft harder dan
heersende wind) die de molen passeert:
Hier is een gemeten wiekenrotatie (te Ommen op 25/5/2023, 3 Bft)
afhankelijk van de positie van een overkomende Cu med:
De vorm lijkt een beetje op de theoretische vorm bij een CU med
wolk (met een wolkbasis van zo'n 3km) min of meer over de molen.
Animatie van de windrichting op de molen bij een overtrekkend
instromende Cu med wolk, als eerste een wolk die ten zuiden
(krimpend), daarna over en als laatste ten noorden (ruimend) van
de molen (in onderstaande animatie moet 'Bui' vervangen worden
door 'Wolk'):
Daalstroom bij Cb pra
wolk
De windrichting en windsnelheid
afhankelijkheid van een uitstromende Cb pra wolk (schijnbare
wind ong. 2Bft harder dan heersende wind) die de molen passeert:
Animatie van de windrichting op de molen bij een overtrekkend
uitstromende Cb pra wolk, als eerste een wolk ten zuiden
(krimpend), daarna over en als laatste ten noorden (ruimend) van
de molen:
Als de windstoten groter worden, als schijnbare wind ong. 3Bft
harder dan heersende wind, dan kan de wind plots omdraaien als
de bui recht over de molen gaat (orange curve):
Onweer
Er zijn diverse situaties waar onweer/bliksem ontstaat:
Koufront onweer (ook genoemd: een frontaal onweer [Cb], met op
het eind daarna soms mammatus)
Verschillende luchtsoorten. Komt voor tussen oktober en april
Warmte onweer (Cb, met daarna soms mammatus)
Ontstaat in warme onstabiele lucht
Geen andere luchtsoort (storing in bovenlucht). Komt voor tussen
half april en oktober
Komt opzetten vanuit het (noord)oosten (Duitsland) en verdwijnt
naar westen (Noordzee)
Vore onweer (ook genoemd: een frontaal onweer, vaak
castellanus wolken [Ac cas])
Geen andere luchtsoort. Komt voor tussen half april en half
september
Komt opzetten vanuit zuidwesten, westen of noordwesten
Polair onweer [Cb]
Geen andere luchtsoort. Na een koufront kan een
geografisch-grote hoogte trog ontsaan (Rossby golf), waarin weer
'normale' hoogte troggen kunnen optreden.
Komt opzetten vanuit westen, noordwesten of noorden
Er zijn divere soorten bliksem (die op
kunnen treden bij alle bovengenoemde weer situaties):
CC: cloud-cloud (inter-cloud)
CG: cloud-ground (meer gevaarlijk voor
de molen)
IC: intra-cloud
Windvlaag/dip(zaam)
Een paar belangrijke wind verschijnselen zijn:
Windvlaag (vaak bij een bui): een
plotselinge sterke wind, die ook meteen weer kan gaan liggen
Winddip (of windzaam) (vaak bij een bui): een kortdurende
periode van minder wind. Het juiste moment om de molen te vangen
als het te hard dreigt te gaan en voordat de molen moeilijk te
stoppen is.
Deze wind verschijnselen (meestal veroorzaakt door veel neerslag:
groot volume veroorzaakt flinke luchtverplaatsing en/of hogere
laag wind wordt mee genomen door de neerslag) kunnen optreden bij:
buien
onweer
kou en occlusie fronten
hoogte trog en vore
Wolk, luchtdruk, temperatuur en neerslag
<uit Wilson&Dunlop, 1985, p. 184, vette
tekst door VR aangepast>
Luchtsoorten, luchtmassa's, fronten en andere fenomenen
Luchtsoorten
Luchtsoorten die het meest van belang zijn
op breedte- en lengtegraad van Nederland (Wilson, 1985, pp
28-30):
arctische lucht (AL), uit de
poolstreken
maritiem: winter en lente; relatief warm, relatief droog en
onstabiel
polaire
lucht (PL), van gematigde breedten
Continentaal: winter; zeer koud, droog en stabiel
Continentaal: zomer; begint relatief koel en droog, en wordt
warmer, vochtiger en minder stabiel
Maritiem (vanaf Noordzee/Atlantische Oceaan): begint koel en
wordt warmer, vochtiger en iets onstabieler
tropische lucht (TL), uit de
subtropen
Continentaal: warmst, droog en onstabiel
Maritiem: warm, vochtig en onstabiel
Het polaire front (scheiding tussen PL en
TL) veroorzaakt hoofdzakelijk de lagedrukgebieden (depressies)
op breedte- en lengtegraad van Nederland (Henneveld, 2016, pp
6).
Luchtmassa's en hun stabiliteit
Warm t.o.v. aardoppervlak: stabiel
Koud t.o.v. aardoppervlak: onstabiel
Fronten
Als luchtsoorten elkaar ontmoeten (op het polaire front) ontstaan
fronten. De fronten die het polaire front kan vormen, zijn:
Stationair (of polair) front
Warme luchtmassa en koude luchtmassa liggen naast elkaar (en
verdrijven elkaar niet). Stationair front is parallel met
isobaren of ligt in een hogedrukgebied. Samen met de
straalstroom kan er uit een stationair front een lagedrukgebied
ontstaan.
Kunnen het hele jaar voorkomen. Er is hoogstwaarschijnlijk
bewolking en er is geen frictie tussen luchtmassa's.
Warmtefront Warme luchtmassa trekt over koude luchtmassa (warme lucht is
lichter dan koude lucht). Is deel van een lagedrukgebied.
Kunnen het hele jaar voorkomen. Er zijn hoogstwaarschijnlijk een
windsprong en/of (mot)regen.
De hoek tussen warmtefront en aarde is 1:200 (behoorlijk
flauw).
Hoogstwaarschijnlijk motregen
Koufront Warme luchtmassa moet
stijgen omdat koude
luchtmassa deze omhoog drukt (koude lucht
is zwaarder dan warme lucht). Is deel van een lagedrukgebied.
Kunnen het hele jaar voorkomen. Er zijn hoogstwaarschijnlijk een
windsprong en/of buiig regen.
De hoek tussen koufront en aarde is nog steiler (1:50) dan bij
passief koufront. Het weer zal dus nog uitgesprokener
(onstabieler) zijn.
Hoogstwaarschijnlijk buien.
De hoek tussen koufront en aarde is 1:100 (relatief stijl).
Hoogstwaarschijnlijk buiige regen.
Occlusie
Koufront beweegt sneller dan een warmtefront, omdat koude lucht
zwaarder is dan warme lucht en omdat het vaak harder waait
achter een koufront. Zodra het warmtefront door het koufront is
ingehaald (aka de warme
luchtmassa is geheel van aardoppervlak weg
gedrukt door koude luchtmassa),
dan wordt er gesproken van een occlusie. Is deel van een
lagedrukgebied.
Kunnen het hele jaar voorkomen. Effecten combinatie van warmte-
en koufront: er zijn hoogstwaarschijnlijk een windsprong en/of
bewolking en regen.
Andere fenomenen
<Rug en grond/frontale trog benamingen toegevoegd door D.
Henneveld (pers. comm., 2022) en aangevuld door VR met een
vore>
Enkele andere fenomenen (Henneveld, 2022, slide 5, 13, 17-19):
(Hoogte) Trog (Upper Trough)
Er is een bel erg koude luchtmassa in de hogere luchtlaag,
waardoor de onstabiliteit achter een koufront of occlusie
toeneemt. De koude van die koude luchtmassa dringt door tot in
de lagere laag (bv door buien) die instabieler wordt. Dit
veroorzaakt opstuwing van koude
(lagere laag) luchtdie
warmer
is dan in de
er koude lucht in de hogere laag.
Komen altijd achter een koufront/occlusie, er is geen
veranderign van luchtsoort. Komen meestal voor tussen oktober en
maart. Er zijn hoogstwaarschijnlijk windsprong, windstoten en/of
zware regen/buien/onweer.
Grond en Front Trog
Bij een lagedrukgebied waar de isobaren in een
rimpel/kromming/uitstulping het dichts bij elkaar liggen (Wikipedia Trog)
en achter een koufront. Als er op deze kromming een front
ligt, dan spreken we over een front trog.
Komen altijd voor. Ingeval van Front Trog, zie hiervoor voor
de fronten.
Vore (Convergenie lijn)
Ontstaat voor een koufront als erg warme en droge (continentale) luchtmassa wordt opgedrukt door relatief
koude (maritieme) luchtmassa. Er is dus een
scheiding van luchtsoorten (maar niet op het polaire front).
Hier zullen sterkte luchtstromen ontstaan in warme sector van
depressie.
Bij een lagedrukgebied waar de isobaren in een
rimpel/kromming/uitstulping het verst van elkaar liggen na een
warmtefront en voor een koufront (Wikipedia Vore) of voor een
occlusie. Hij ligt vooral boven land.
Komt meestal voor tussen half april en half september en vooral
boven land. Er zijn hoogstwaarschijnlijk een windsprong en/of
(zware) buien. Als vore direct voor koufront ligt, zal koufront
minder heftig zijn.
Als een temperatuur inversie de vore tegenhoud, let op als die
temperatuur inversie wordt doorbroken; dan heeft de vore nog
meer kracht.
Rug
Bij een hogedrukgebied waar de isobaren in een
rimpel/kromming/uitstulping het verder van elkaar liggen.
Komen altijd voor.
Zeewind
Het het warme land (meestal
meer dan 25C; mini lagedrukgebied) trekt de koelere zee lucht (een mini
hogedrukgebied) aan. Een klein en lokaal koufront. De
achtergrond wind mag niet meer dan 3Bft zijn.
Komt voor in voorjaar en vroege zomer en treedt op bij de kusten
en (grote) meren.
Lagedrukgebied
Onder invloed van de straalstroom kan er vanuit een stationair
front (meestal in polaire front) een lagedrukgebied ontstaan
(cyclogenese: men kan dit ook min of meer linken met Venturi effect: Een
versnellede straalstroom veroorzaakt een onderdruk en die zuigt de
lucht aan van onderen [Helsen, pers. comm., 2023]) en daarbij een
lagedrukgebied vormend) met: een warmtefront, warme sector, koud
front en een convergentie sector (zolang er nog geen occlusie
rondom lagedrukgebied is gevormd). De luchtdruk is relatief laag
(minder dan 1000mbar).
Hier is een plaatje dat deze relatie met straalstroom weergeeft:
[Watts, 2020, Fig. 7.4]
Het lagedrukgebied draait tegen de wijzers van de klok in (op
noordelijk halfrond). Op de breedte van Nederland veroorzaken de
lagedrukgebieden het meeste weer. Ze verplaatsen zich
meestal van zuidwest naar noordoost. Deze richting van een niet al
te oud (korte occulusie) lage drukgebied is ook te zien in de wind
in de warme sector. Hier zijn wat voorbeelden.
<hier een actief warmtefront en een passief koufront: uit van
IJzeren (1997, p 65), benamingen door VR>
Gedurende de levensduur van een lagedrukgebied (gemiddeld 1 week)
zal het koufront het warmtefront inhalen en daardoor ontstaat er
een occlusie front. Occlusie front start bij de kern van
lagedrukgebied en breidt zich langzaam naar buiten uit (en daarbij
het warmte- en koufront vervangend). Als alle warme lucht (in
warme sector) geheel afgesneden is van aardoppervlak dan zal het
lagedrukgebied oplossen (opvullingsstadium). Na een kou front
kunnen opklaringen plaats vinden (buiten mogelijke hoogte
troggen). Maar er kunnen meerdere lagedrukgebieden elkaar opvolgen
(depressiefamilie).
In bovenstaande figuur is ook een hoogte trog te zien, die komt
vaak na kou front (oppassen dus)
Stormdepressie
Naast de fronten heeft een stormdepressie hoge windsnelheden,
neerslag en mogelijk onweer. Deze kunnen dus gevaarlijk zijn voor
de molen. Daar de windkracht vaak 6 Bft of meer is, zal de molen
meestal wel stil staan (anders: stil zetten en aan
blisemafleider)!
Passeren van een
lagedrukgebied
Als een lagedrukgebied (met een actief warmtefront en een passief
koufront) over de molen heen gaat, dan zijn er drie belangrijke
passages (onderstaande figuren komen uit van IJzeren, 1997, pp
66-67):
Kern lagedrukgebied ten zuiden van molen
Komt het meeste voor in lente en voorjaar
Rustig weer, maar er kunnen hoogte troggen langs komen na
lagedruk passage (oppassen dus).
Kern lagedrukgebied heel iets ten noorden van molen
Grootste draaiing van wind mogelijk, kan gevaarlijk zijn voor
molen. Er kunnen ook nog hoogte troggen langs komen na lagedruk
passage (oppassen dus).
Kern lagedrukgebied ten noorden van molen
Komt het meeste voor in herfst en winter
Eigenschappen van lagedrukgebied (L)
passage
Trekrichting van lagedrukgebied is vaak van ZW naar NO en
wrijvingshoek 30deg (over
land):
Animatie van de in de wind gezette molen bij een overtrekkend
lagedrukgebied (L), als eerste lagedrukgebied ten zuiden (krimpend),
daarna over en als laatste ten noorden (ruimend) van de molen:
Een lagedrukgebied kan zich ook voor of achter een hogedrukgebied bevinden.
De windrichtingen van z'n lagedrukgebied kunnen dus volgen of
voorafgaan op de windrichtingen gezien bij een hogedrukgebied.
De gekruiste winden regels zijn bedacht
door Watts (2007&2017, pp 7-8) en gelden (meestal) rondom
een lagedrukgebied.
<derived from Watts (2017, fig. 1)>
De regels zijn:
Ga met de rug naar de grondwind staan en draai rond de 30°
(op land, maar op zee: rond de 15°) met de wijer van de klok:
men staat dan ongeveer met de rug naar de benedenwind [L: ong.
950hpa]. Kijk nu hoe de bovenwind/bewolking beweegt [U:
ong 300hPa]:
Als de bovenwind/bewolking van links
komt, zal het weer meestal verslechteren. (A)
lagedrukgebied komt er aan
Als de bovenwind/bewolking van rechts
komt, zal het weer meestal verbeteren. (C)
lagedrukgebied is voorbij
Als de bovenwind/bewolking parallel
(dezelfde of tegenovergestelde richting) met de
benedenwind gaat, dan zal het weer hoogstwaarschijnlijk
niet echt wijzigen.
Dezelfde richting (B): in warme sector; onder
lagedrukgebied kern
Tegengestelde richting (D): boven lagedrukgebied kern
De luchtdruk is relatief hoog (meer dan 1000mbar) bij een
hogedrukgebied. De wind draait rondom de kern met de wijzers van
de klok (op het noordelijk halfrond) en stroomt, op grond niveau,
richting een lagedrukgebied. Daar de (koudere)
lucht naar beneden wordt gedrukt (gecomprimeerd), warmtdaardoor ook op
(wolken lossen op). Mogelijke cumulus (Cu) wolken zijn relatief
dun en hebben een vlakke onderkant en van boven zijn ze afgevlakt.
Er is relatief weinig wind (grote afstand tussen isobaren),
hogedrukgebied verplaatst zich langzaam en is dus een langere tijd
op dezelfde plaats dan een lagedrukgebied. Ze zijn vaak ten zuiden
van Nederland en als ze bewegen; bewegen ze zich meestal van west
naar oost. Het heeft een langere levensduur dan een
lagedrukgebied; rond de één tot enkele weken. Ze zijn het hoogst
in winter en lente. Er zijn geen fronten.
Het windgedrag bij een hogedrukgebied is vergelijkbaar met een
lagedrukgebied (behalve dat er dus geen fronten zijn en het
allemaal veel rustiger is). Een hogedrukgebied ten noorden zorgt
voor een ruimende wind, een hogedrukgebied ten zuiden geeft een
krimpende wind en een hogedrukgebied recht over geeft een omslag
van de wind. Nogmaals de verschijnselen (windkracht en
regen/buien) zijn een stuk minder heftig dan bij een
lagedrukgebied!
Een berekening van de hogedrukgebied passage:
Animatie van de in de wind gezette molen bij een overtrekkend
hogedrukgebied, als eerste hogedrukgebied ten zuiden (krimpend),
daarna over en als laatste ten noorden (ruimend) van de molen:
Een hogedrukgebied kan zich ook voor of achter een lagedrukgebied
bevinden. De windrichtingen van z'n hogedrukgebied (in dat geval
vaak een hogedrukrug) kunnen dus volgen of voorafgaan op de
windrichtingen gezien bij een lagedrukgebied.
Referenties
Henneveld, David: Het weer: Weer informatie voor molenaars. Het
Gilde van Vrijwillige Molenaars 2016.
Henneveld, David: Troggen en vores, valwinden en windstoten. In:
Weercursus voor molenaars.2022.
Van der Hoven Isaac. Power spectrum of horizontal wind speed in the
frequency range from 0.0007 to 900 cycles per hour. Journal of
Meteorology 1957; 14; 160–164
Jaylan, Gilead: Fronts and mid-latitude
cyclones. In: ENVI 1400.2012.
Karnetzki, Dieter: Het weer van morgen: weerboek voor watersporters.
Haarlem, Hollandia 2001.
Klöpping, Heinrich Wilhelm: Het weer: Vereenvoudigd. Molenstichting
Midden- en Oost-Groningen 2016.
Watts, Alan: Zelf wind voorspellen. Alkmaar, De Alk & Heijnen
2005.
Watts, Alan: Instant weather forecasting. London, Adlard Coles
nautical 2007.
Watts, Alan: Het kleine weerboek: Kijk naar de lucht en voorspel
zelf het weer. Trans. by G.W. Roos, Hollandia 2017.
Watts, Alan: The weather handbook. London, Adlard Coles nautical
2020.
Wilson, Francis and Storm Dunlop: Practische gids
weersvoorspellingen. Utrecht, Het Spectrum 1985.
IJzeren, W.A. van: Meteorologie. Urk, Smit & Wytzes 1997.
Acknowledgements
I would like to thank people, such as Samuel Helsen, David
Henneveld, Greg Goodson, Walter Holweg,
Natasja Klein Nulent and others for their help,
encouragement and/or constructive feedback. Any remaining errors
in methodology or results are my responsibility of course!!! If
you want to provide constructive feedback, let me know.